Vorig jaar 29 mei. De trouwdag van onze oudste dochter. Ze wilde net als haar man graag op ons erf trouwen en feesten die dag. Dat is leuk! Wat een eer. Dat blije gevoel blijft alleszins, maar er komt ook een soort van: “Slik. Dan moet alles er wel heel mooi uit zien”.
Al die gasten. En die lopen hier rond. Als in de tuin. En in de schuur (schuur!) die tijdelijk moest dienen als feestlocatie. Daar waar op dat moment legio stapelkisten, een tractor, spuitmachine, mulchmaaier, werkbanken, gebruikte vodden, iets schonere doeken en ja, zooi lag. Een werkschuur dus. Goed. Handen uit de mouwen. Het lakken van de nagels van alle vrouwen hier in huis werd tot het allerlaatste moment uitgesteld.
Eerst werken. We maakten een bar van stapelkisten. Van de overige kisten maakten we afscheidingswandjes en loungeplekken van pallets. Er kwam een dansvloer achterin de schuur. Zitjes aan de voorzijde. Borden met daarop teksten als ‘bar’, ‘parking’ en ‘wc’ hingen we op. De roestige barbecue, ooit gemaakt van een oud olievat, werd dit keer gevuld met wijnflessen en stond gezellig te wezen naast de houten toog. Op het gras, tussen de fruitbomen in, kwamen twee tenten te staan. De ene was de daadwerkelijke trouwlocatie en waar het ja-woord later prachtig klonk. In de andere hebben we gedineerd. Tot zover is dit allemaal vrij beheerst opgeschreven. Dat was ik destijds ietsje minder. “Lijstjes moeten er komen!” zei ik met hoge stem. “Wie doet wat en wanneer? Chop, chop!”.
Onze tuin
Nu is onze tuin best groot. Dat geluk heb je als op het platteland woont, met een fruitteler getrouwd bent en omringd bent door fruitbomen die leefruimte nodig hebben. De hoeveelheid gras hebben we de laatste jaren rundum hause doelmatig gereduceerd en het aantal zitplekken wat uitgebreid. Maar, gras hoort erbij en blijft dus ook tot een bepaalde grens deel uitmaken van onze tuin.
Het maaien ervan is dikwijls mijn klus. Ik vind het helemaal niet erg om op de zitmaaier, beetje voor me uit kijkend, de ene baan na de andere te doen. Het knapt er telkens zo prettig van op. Maaien deed ik dus ook twee dagen voor de bruiloft. Soepel. Zonder hobbels, bobbels of hopen die in de weg lagen. De planten en bloemen in de borders hadden in de periode ervoor mijn roze tuinhandschoenen al van dichtbij gezien. Alle andere gezinshanden waren ondertussen bezig in de schuur of tenten. Op 28 mei rond 22.00 uur dronken we een biertje van de geleverde tap en ploften op een stoel. Klaar!
Watskeburt?
De trouwdag was geweldig. In die week had Zeeuws-Vlaanderen één aardige dag met zonneschijn. En dat was op 29 mei. Joh, wat gun je je (schoon)kinderen dat! Stralende gezichten, ontroerend mooie kleding, super gezellige gasten. Het was een fraaie dag. De foto’s hebben we de dagen erna heel vaak bekeken. Totdat je beseft dat je voortdurend inzoomt op gezichten, achtergronden en standen van ogen. Even mee stoppen dus.
Inmiddels zijn we bijna een jaar verder. Blijkt nu: er is één gast verlaat gekomen en brutaal gebleven. Hij of zij woelt er lustig op los in onze Zeeuwse grond. Van wat eens een ontspannen grasveld was met een weids uitzicht zie je nu vooral molshopen. Het beestje weet van geen ophouden. Het graaft, komt boven, kijkt om zich heen en denkt (denk ík): “nog een klein stukje verder, daar is het vast mooier”. Nu gun ik mol en het hele gezin, want daar lijkt het gezien het aantal hopen inmiddels sterk op, een fijn leven. Ondergronds. Het mag af en toe tuurlijk een keer naar de oppervlakte komen maar kan dat met beleid? Die graafpoten met loeien van nagels molesteren hier de boel.
Zou het beest gevoelig zijn voor mooi gelakte nageltjes? Right. Waar is die mol?…
Justa van Hermon